De lat van Berkeley



De grootsheid is het eerste dat opvalt. En dan heb ik het niet over academische kwaliteit, maar over de fysieke omgeving. De campus, allereerst, is enorm. In campuswoningen worden ongeveer 6.000 studenten gehuisvest. Daarnaast heeft de campus een American Football stadion, een baseball park, tientallen tennisbanen, zwembaden, cafés, winkels en in totaal 18 verschillende bibliotheken. Het dorpje Berkeley lijkt om de campus heen te zijn gebouwd en herbergt ook nog een aantal universiteitsgebouwen.

Wat ook indruk maakt is de inrichting van de campus. Hoewel er gebouwen bij staan die rechtstreeks uit Sovjet Rusland lijken te zijn geïmporteerd, vallen de meeste bouwwerken op door hun (neo-)klassieke stijl en imposante omvang. De enorme, oude, bomen maken het geheel tot een groene verschijning – de tientallen eekhoorntjes die op de campus rondhuppelen, voegen daar nog een vleugje disney aan toe.

Al wilde ik het niet in de eerste zin opschrijven, het gevoel van grootsheid werkt ook door op de studenten. Dat uit zich sterk in hun kledingkeuze: een Berkeley t-shirt. Niet dat iedere student met zo’n shirt rondloopt, maar toch minstens een kwart (van de 32,000). Wat echter nog meer opvalt is de houding van de studenten in college. Een voorbeeld. Het is vijf voor acht en de klas zit vol. Studenten die nu nog binnenkomen moeten staan en blijven ook staan. De les, overigens, begint pas om tien over. Het opmerkelijkste heb ik nog niet genoemd: ik heb het over acht uur in de morgen en over een ruimte met stoelen voor 160 mensen. Uiteindelijk zou de collegezaal zijn gevuld met om en nabij de 200 studenten.

Ik moet een duidelijke lijn trekken tussen undergraduate students (bachelorstudenten) en graduate students (studenten die zijn aangenomen om te promoveren). Eerstgenoemden zijn, en dan generaliseer ik uiteraard, zeer fanatiek, op het streberige af. De graduate studenten zijn daarentegen enorm relaxed, want blakend van zelfvertrouwen. Concurrentie lijkt dan ook vooral onder eerstgenoemden plaats te vinden. Grads zijn, mits ze naar tevredenheid blijven presteren, immers al van hun plaatsje verzekerd.

Natuurlijk valt de houding van studenten niet los te zien van de docenten die hen onderwijzen. In de eerste week verzekerde een professor mij reeds, verwijzend naar een collega: “he really knows his shit”. Ik denk dat die gevleugelde woorden voor de hele faculty gelden; ik heb in de eerste week elf vakken gevolgd en vond werkelijk alle docenten inspirerend lesgeven.

Wat wellicht nog zwaarder woog in de houding van de studenten, is wat er van studenten verwacht werd. Hoewel die eisen per vak enigszins verschilden kwam dat ruwweg neer op zo’n 100 pagina’s leeswerk per week voor de undergrads, aangevuld met een schrijfopdracht . Grads lezen al gauw een boek per week en schrijven daar een paper over. Aan het eind van zo’n cursus heb je dan 15 boeken gelezen en daar 15 papers over geschreven, plus een eindopdracht of tentamen.

Hoewel er veel verschillen waren met de UvA, vond ik dit laatste eigenlijk het meest fundamenteel; waar de UvA de lat lekker laag legt, net boven je enkels, en het aan de student is om meer uit zichzelf te halen, meer van zichzelf te vragen, wordt aan Berkeley de lat enorm hoog gelegd. En ook al ligt de lat dan net té hoog, de hoge verwachtingen inspireren tot grote inspanningen. Inspanningen waarvan – ik zal voor mijzelf spreken – ik niet wist dat ik die kon maken.

(dit artikel verscheen eerder in het Sociologisch Mokum en op ScienceGuide)

Afscheid Amerika



Ik begin hier handig in te worden! Na mijzelf via de Business Class check-in van een goede plek in het vliegtuig te hebben verzekerd, zit ik nu relaxed in een computerhokje met mijn laptop voor m’n neus in de Boarding Hall – in afwachting van mijn vertrek.

Als ik uit het raam kijk zie ik de neus van de dikke Boeing die ons over de oceaan zal dragen. En de raampjes langs zijn neus, z’n ogen van waaruit de piloten de lucht in zullen staren. Het is geen vriendelijk gezicht, maar wel een geruststellend. Als hij kan vliegen, dan kunnen wij het ook.

Het eten op het vliegveld was Amerikaans en doet verlangen naar Europa, zoals veel dingen hier. Ben benieuwd of ik hetzelfde zal voelen bij een ontmoeting of consumptie in Nederland; of ik het zal missen: Amerika, het Amerikaanse.

Afscheid nemen is onnatuurlijk. Wat vertrouwd is is goed, dat moet je bij je houden. Gek, alleen, dat dat wat vertrouwd is per maand kan verschillen...

Mijn vader had gelijk


(photo by Jef Maion)

Ik loop te hard. Ik merk het aan een blaar op mijn hiel. Het gaat automatisch en onbewust, maar niet onopgemerkt. Ik heb altijd haast. Lopen is voor mij instrumenteel om een eindpunt te bereiken. De weg er naartoe is onbelangrijk, het is de snelheid die telt.

Het blijft echter niet bij lopen, ik zie een parallel; een overeenkomstige benadering met het nastreven van mijn ambities. Niet dat ik roekeloos naar voren sprint of over lijken ga, maar ik voel druk en denk haast te hebben. Het doel is zo helder en ik heb simpelweg heel weinig geduld. Waar een snelle pas leidt tot blaren en/of een lompe tred, zorgt dit soort haast voor meer ongenoegen: stress, het gevoel ondermaats te presteren en, bovenal, het stellen van verkeerde prioriteiten.

Gelukkig gaat de vergelijking tussen wandel en ambitie niet geheel op. Ik ben mij bewust van mijn neigingen en ben alert op de gevaren (laat het feit dat ik deze reflecties opschrijf daar van getuigen).

Amerika, echter, dwingt mij tot re-kalibratie. De afstanden hier zijn groot, de tochten lang en de haast is er niet minder op. Wil ik het hier naar mijn zin hebben de komende maanden, dan moet ik mij onttrekken van de aanstekelijke haast om mij heen, mijn driften temmen en mijn lat verlagen. Ontstressen en onthaasten - en een beetje snel ook, zou ik er bijna aan toe voegen.

Dromen zijn een mooi alternatief voor (te) hard werken. Ik moet leren om meer te dromen.

Eerste verkenning



Het studiejaar start de 27e en, terwijl de campus langzaam volstroomt met studenten, verken ik alvast het terrein. UC Berkeley is gelegen in het stadje Berkeley, dat om de universiteit heen lijkt te zijn gebouwd. De universiteitsgebouwen, soms ver uiteen gelegen, zijn gelegen in een enorm gebied dat verschillende paden kent voor de auto, bus, fiets en voetganger. Het enige demarcatiepunt met de rest van de stad is het groen: op grote delen van het universiteitsterein ligt gras en staan reusachtig grote, oude bomen.

De campus is 178 acres groot (72 hectare), huisvest ongeveer 6.000 studenten, heeft een American Football stadion, een baseball park, tientallen tennisbanen, meerdere zwembaden, cafés, winkels en in totaal 18 verschillende bibliotheken.

Als eerste ging ik op zoek naar de studentenvakbond. Berkeley, immers, heeft een roerig verleden wat het studentenactivisme betreft en wordt beschouwd als één van de meest linkse plekken van Amerika (liberal , noemen ze dat hier). Ik vond de Student Union al snel, gelegen aan de Sproul Plaza (vernoemd naar de 11e universiteitsvoorzitter, onder wiens bewind de universiteit in omvang verdubbelde). De plek wordt door de universiteit als volgt beschreven: "As you walk to class through Sproul Plaza you're passing through an iconic center of student activism, where young people spoke out against a war they didn't believe in or rebelled against a society they didn't fit into." Mooie woorden, niet? Zelf was ik eerlijk gezegd enigszins teleurgesteld toen ik er achter kwam dat de Student Union in feite een kledingzaak is en dat er van studentenactivisme geen spoor is te bekennen.

Wat verder opviel tijdens mijn verkenningstocht waren de vele verwijzingen naar donateurs: met name Berkeley-alumni lijken erg vrijgevig te zijn. Los van de naamgeving van gebouwen, werd ik daar constant aan herinnerd door de vele bordjes en plakkaten op bankjes, beelden en gebouwen: 'this fountain is a gift of the class of '78', etc. Het meest opvallende was wel de imposante, in steen gebeitelde lijst van 'Builders of Berkeley', geplaatst vóór het hoofdgebouw van de universiteitsbilbiotheek (zie foto).

Toegegeven: ze doen er ook wel het nodige voor. De evenementencalender staat vol met activiteiten voor alumni, variërend van rondleidingen en filmavonden tot een ontmoeting met de chancellor (de voorzitter van het CvB). Maar dat is lang niet alles. Er is een speciaal tijdschrift voor alumni, natuurlijk worden er fund raisers gehouden, diners e.d., en er is zelfs een alumnihuis op de campus, waar alumni kunnen verblijven. Daar kunnen Nederlandse universiteiten, zacht gezegd, nog het één en ander van leren.

(Deze column verscheen eerder op ScienceGuide)

Intermezzo: de Californische zon



Vandaag een blik op de actualiteiten hier in Californië.

De Daily Californian doet verslag van het aftreden van de President van de University of California (een baan waar Ronald Plasterk jaloers op zou zijn). De University of California heeft 10 campussen, waarvan Berkeley er één is, telt ongeveer 209.000 studenten en 124.000 fte personeel en draait op een budget van om en nabij de 17 miljard. President Robert Dynes raakte eerder dit jaar in opspraak toen bekend werd dat een aantal personeels- en bestuursleden 'excessieve beloningen' hadden ontvangen. Op dat nieuws volgde een serie verhoren, waarin Dynes niet werd gespaard. De president hield het er echter op dat zijn handelen "for the good of the institution" was. Na de verhoren bleef Dynes nog een tijd aan, totdat niet meer viel te ontkennen dat er geen draagvlak meer was voor zijn voorzitterschap. De reactie van studentbestuurder Benjamin Allen heeft een, voor ons in Nederland, bekende toon: "It has been a damaging chapter in the university's history and it affected the university's credibility in Sacramento [het Washington van Californië]".

Een andere lokale krant, de East Bay Express, wijdt een thema-bijlage aan de financiële problemen van studenten. De krant heeft gegevens opgedoken over de ontwikkeling van studiekosten en studieschuld en komt tot de conclusie: "As financial aid fails to counter rising costs, students struggle to get by". Op UC Berkeley zijn de studiekosten in vijf jaar, tussen collegejaar 2000-2001 en 2006-2007, gestegen van $12.763 naar $20.874: een toename van 64%. Vergeleken met private instellingen in Californië zoals Saint Mary ($27.225 naar $31.440) en Stanford ($32.746 naar $43.786) is dat een enorme toename: bijna dubbel zo groot. Oftewel: UC Berkeley, eens het betaalbare alternatief, is bezig aan een bliksemsnelle inhaalrace.

De tweede helft van het artikel gaat over studieschuld. Die neemt ook toe (met 24% van gemiddeld $6.221 naar $7.690), maar veel minder sterk dan de studiekosten. De verklaring daarvan ligt, volgens de krant, in het feit dat studenten meer en meer gaan werken naast hun studie:

"During the past academic year, the average student took in 37% percent more income than in 2000-01 and worked more hours per week."

Vooral de middenklasse heeft het zwaar. De, ietwat gechargeerde, situatie is de volgende: zij missen de financiële steun, van staat en universiteit, die de lagere klassen toekomt, en zwemmen niet in het geld zoals de échte rijkelui. Een andere groep die tussen wal en schip dreigt te vallen zijn de internationale studenten (ik!). Zij moeten immers veel collegegeld betalen en mogen met hun verblijfsstatus niet werken in Amerika.

De auteurs van het artikel sluiten af met een verslag van de 'creatieve oplossingen' die studenten bedenken om hun studie te kunnen betalen: één student ging bij het leger om $50.000 studiefinanciering te ontvangen van de Amerikaanse overheid; twee studenten startten een verhuisbedrijfje waarin ze 60 uur werken naast hun studie; en, het meest tragische geval: twee PhD-studenten, een getrouwd stel, zegden hun baan op om van financial aid (lager collegegeld) en welfare te kunnen leven.

De extremen daar gelaten (het blijft Amerika), doet de situatie hier verdacht veel denken aan Nederland. Kortom, weinig nieuws onder de Californische zon.

(dit artikel verscheen eerder op ScienceGuide)

Miauw



Er ligt een kat op m'n schoot: de kat van Ellen. Ik verblijf vannacht en de volgende paar dagen bij haar in Orinda, een klein dorpje (soort Wassenaar op een heuvel), tot ik in het huis in The City kan intrekken. Het is een echt huis, erfenis van d'r grootouders, met veel kamers en ruimte. Dat is een verademing na de krappe studio van Christine, maar ik zal vast even moeten wennen aan 'samen wonen' (al heeft Pita dat er redelijk succesvol ingestampt ;).

Voordat we hierheen reden (Ellen heeft - net iedereen hier - een auto, heel relaxed) heb ik Christine's moeder ontmoet. Haar vader had ik al ontmoet, dus we zullen binnenkort wel gaan trouwen :P Haar moeder was heel gezellig, grapjes maken en een beetje plagen, maar zat d'r dochter wel een beetje sneaky te fokken via mij. De hele tijd. Op een gegeven moment kwam Claire me echter ophalen en zijn we, met Ellen, wat gaan eten: pizza. Ondanks dat Claire vertelde dat ze was gedumpt door d'r vriend en dat Ellen met een frustrerend writers block zit (haar verhaal leek erg op mijn situatie bij MGK), was het best gezellig. Ik heb ze getrakteerd, maar erg gul was dat niet want alle drankjes (homebrew beer!) kregen we gratis vanwege het lange wachten (er waren wat 'technological problems', oftewel de serveerster was vergeten de bestelling door te geven aan de keuken)..

Morgenochtend beginnen de colleges, maar de inschrijvings-website ligt plat, dus ik heb niet alle details. Maakt niet veel uit want het wordt sowieso flink 'shoppen' de eerst paar weken, zo is mij verteld: iedereen hier schrijft zich voor allerlei vakken in, maar bepaalt pas na een paar weken welke vakken wel en niet te volgen. Ik zelf heb een achttal vakken uitgekozen om te gaan uitproberen. Ik ben enorm benieuw hoe het morgen zal zijn! Gisteren was trouwens een hele leuke avond. Ik heb voor mijn gevoel de hele ochtend met Pita zitten skypen, vervolgens wat zitten lezen en tegen de avond Hagen gebeld, de Duitser die ik van de week heb ontmoet. Hagen nam op en vertelde over het geweldige uitzicht op de stad, de baai en The City vanaf het dakterras waar hij zat. Ik zei dat hij me jaloers maakte en hij zei dat ik welkom was om ook te komen. Het huis waar hij in zat is eigendom van een fraternity, een studentenvereniging, met heel veel poen: de scheikundevereniging alpha chi sigma, maar de Amerikanen noemen het AXE (zo zou je het uitspreken als je het Griekse alfabet niet kent). Het uitzicht was inderdaad schitterend, maar de rest van het huis zeker ook. We hebben getafeltenist en tafelvoetbal gespeeld, gehangen op de enorme banken in de woonkamer (=zaal). Beneden scheen nog een pooltafel te staan, maar daar zijn we niet aan toegekomen. Het gezelschap was gemixt Amerikaans-Iers-Nederlands en Duits. Heel gezellig, heel grappig, heel dronken. Als uitsmijter nog een filmpje van een optreden op de campus waar ik eerder die avond voorbij liep. Het kleine meisje deed m'n hart smelten. Het is dat haar ouders zo dichtbij stonden, anders had ik d'r zeker ontvoerd en/of geadopteerd..

Cal komt eraan



Het wordt spannend! Vanmorgen was de introductiebijeenkomst van de International Student Services Office: een presentatie van welbekende feiten, aangevuld met een lange praat over veiligheid, door een politieagent die net iets té vol was van zichzelf (ook letterlijk ;), afgerond met een slaapverwekkend praatje over verzekeringen. Aan het eind van de middag werd het echter leuk: papa Trond Petersen sprak ons toe over zijn eigen ervaringen aan Amerikaanse universiteiten en gaf ons een indruk van wat we kunnen verwachten.

Kort na zijn praatje ben ik de boekhandel in gelopen om te kijken wat voor literatuur er wordt voorgeschreven. Ik schrok me rot. Het eerste vak dat ik bekeek, Research Methods, telde zes boeken, variërend van kleine paperbacks tot dikke pillen. Het volgende vak dat ik opzocht, Contemporary Theory, had zelfs acht boeken: voor mij onbekende boeken en klassiekers van Weber en Durkheim. Het derde vak dat ik vond spande de troon: Sociological Theory, door Neil Fligstein, kent welgeteld veertien boeken die je verplicht moet lezen. Al gauw zo'n 4000 pagina's..

Laat ik echter het woordje 'rot' nuanceren tot dat ik het héél spannend vind. Trond gaf me verder de indruk dat ik wel een graduate course binnen kom, maar dat het niet aan te raden is er meer dan twee te volgen. Ik denk dat ik het zelfs bij één hou en dat aanvul met twee undergraduate courses. Ik ga zodirect nog wat speurwerk doen op het net naar de docenten en vakken die ze geven.

Hoe dan ook: ik heb er zin in! Kan niet wachten tot het weekend voorbij is en de lessen starten.

Foto's, tweede lading

 
Posted by Picasa
(klik op de foto om het album te zien.
Je moet op de volgende pagina even inloggen
met je google-account.
Vrij irritant, maar dat is het google-beleid..)

On Rituals




It is not just that I miss my friends when I want to hang out, or Pita when I really need a hug, it’s the feeling of being alone, and lost, that I just can’t shake off of me. When discussing the feeling with the Dutchies here in Berkeley and The City, routine was a recurring word. Now that I think about it, ‘ritual’ might be a better term for the phenomenon. What I’m talking about, of course, is the lack of ritual.

When I chaired the Student Union, I got up at 8.30 every morning, took a quick shower, made myself some bread and jumped behind my computer. While having breakfast, I read the morning papers online and checked my e-mail for urgent messages. At around 9.10 I would ride my bike to the train station, get on the train and arrive at Utrecht Central Station 10 minutes to 10, just in time to make it to the office by 10 o’ clock. Although my day at the office differed greatly from day to day (and wouldn’t actually be at the office nor in Utrecht, most of the time), it always started with my morning ritual. Complimentary to my ritual, the board had a weekly ritual of meeting every Monday morning, of having lunch collectively every day around 1 pm and of drinking beers together after long evening sessions (although I used to skip those as often as I could in order to have my ‘evening ritual‘ of smoking a joint with my friends before going to bed - or frantically doing overwork, whichever got in my mind first).

It is these kinds of rituals that I am currently lacking. And, although it might not be a completely adequate nor total explanation, I think it goes a long way into explaining the feeling that I have. Luckily, for me, the definition of the problem also provides me with a solution: working on attaining such rituals.

There is, however, a sharp distinction between rituals that serve a primary function and those whose purpose lie in their secondary effects. A rain dance, for example, falls in the second category. Although it might appear to be centered around making rain come down from the sky, its real purpose lies in having a public gathering, bringing people together, establishing solidarity, etc. In Berkeley, I encountered an interesting example of a ritual of the other category. Except for the main streets, there are no traffic lights on crossroads. When walking on the sidewalk and crossing streets, you need not look out for cars, though, because they will stop at each and every crossroad. The absence of traffic lights seems to have led to the creation of a ritual for drivers to stop at every crossroad, look left and right, then drive on. Rule (traffic light) was replaced by ritual, as it were.

The example serves to illustrate my point that two very different kinds of ritual should be discerned. The latter example being a very functional sort of ritual, not in its side-effects, but in its very essence: safety. On that aspect exactly, does it differ from the ritual I described in reference to coping with being away from home. In that context, the importance of the ritual, for me, lay precisely in its side-effects: giving meaning to daily tasks, reducing to the background the feeling of loneliness and being lost. Come to think of it, maybe writing on my blog could be my first new ritual.

Foto's, eerste lading

 
Posted by Picasa
(klik op de foto om het album te zien.
Je moet op de volgende pagina even inloggen
met je google-account.
Vrij irritant, maar dat is het google-beleid..)

Uitgaan in The City



M'n laptop en ik hebben vrienden gemaakt!

Toen ik gisteren wat bedeesd aan het rondlopen was op campus hoorde ik iemand mijn naam roepen. Toen ik me omdraaide kwam daar Louise aan, die op instorten stond door vermoeidheid. Het is dan toch ontzettend fijn, merk ik, om met iemand te kunnen praten. Nadat ik met haar wat had gegeten ben ik op de BART naar The City gestapt richting Tim (sociologie, UvA) en kompanen. De metro stopt midden in the Mission.. en wat een wijk is dat. Alle clichés over drugs dealers, zwervers en prostitués werden even bevestigd. De buurt was zó onguur, dat ik mijn lachen nauwelijks in kon houden en daar met een brede glimlach rondliep op zoek naar het appartement waar ik wezen moest.

Aangekomen, trof ik Tim en ontmoette ik Lisette (?) en Robert (rechten, UvA), de gelukkige huurder ($450 voor een geweldig pand). Lisette ging weer richting BART, met uitgebreide instructies van Robert over waar wel en niet te lopen, en wij gingen Joost (sociologie & filosofie, UvA) ophalen om barretjes te gaan hoppen.

Aan het feit dat er over bouncers zijn en je je ID moet laten zien, hoefde ik niet te wennen. Wel moest ik wennen aan de ROCK muziek overal. Zit je in de wijk met de meeste latino's, gaan ze een beetje white man's music draaien.. Ook had ik een leuke 'kennismaking' met een ander aspect van de uitgaanscultuur: ik bestel vijf biertjes (Anna (communicatiewetenschappen, UvA) was erbij gekomen). De barman brengt het bier en legt het wisselgeld op de bar. Ik neem het wisselgeld en breng de eerste biertjes naar het dorstige gezelschap. Als ik terugkom bij de bar wil de barman mij wat zeggen: "You know, in America it is costumary to tip the bartender". Ik: "Oh, O.K., I'll do that next round". De barman, met een zure kop: "There won't be a next round".

De muziek in de volgende tent was beter, maar het liep al tegen 12'en en dat betekende dat ik óf tot 4u moest wachten óf nu op de BART moest stappen. Aangezien er geen crashplek voor me was en... alle bars om 2 uur sluiten.. ben ik maar richting Berkeley gegaan. In de BART aangekomen maakte ik kennis met een derde eigenaardigheid van het uitgaan in The City: de afterparty. Aangezien alles zo vroeg dicht gaat en de laatste BART in veel richtingen rond middernacht vertrekt, zit iedereen toeterlam in de metro. Veel mensen hingen een beetje, maar sommigen maakte er een echt feestje van. Vanuit een wagen verder schalde het, op elk station, rhytmisch "LAST BART, LAST BART, THIS IS THE LAST BART", begeleid door aan stangen zwaaiende mannen en vrouwen. Geweldig gezicht :)

Aankomst

Ik ben veilig aangekomen, na een reis van 25 uur, en goed opgevangen door Claire (de via-via vriendin van Alex). Ik zit nu op een matras in de kamer van Cristine, waar ik de komende week mag blijven (ze is in North Carolina de campagne van John Edwards aan het ondersteunen).

Ik typ deze email op mijn nieuwe laptop, die ik - zo las ik op internet - op het slechtste koersmoment heb gekocht. Maarja, ik heb er één!

Het alleen zijn valt me op het moment erg zwaar, daar had ik me eigenlijk niet zo op voorbereid. Natuurlijk voelde het vreemd om opeens alleen in een vreemd huis te zitten, maar eigenlijk voelt alles vreemd om het in mijn eentje te doen. Realiseer me (nu pas) hoe fijn het is om dingen te kunnen delen (gevoelens, gedachten, ideeën) met mensen die me dierbaar zijn.

Ik probeer dat gevoel zoveel mogelijk af te wisselen met fascinatie voor de dingen die ik zie en (gezonde) spanning voor wat er komen gaat.

Mijn eerste dagje, gisteren, was echt een verkenningsdag. Uitslapen (op z'n Jonathan's) ging niet echt, dus ik ben al rond 11u op zoek gegaan naar een diner om wat te ontbijten. Daarna heb ik een boekwinkel gevonden waar ik een geweldig boek van Erving Goffman heb gekocht: Gender Advertisements. (Ja, feministische boodschap. Nee, niet het standaardgezeik; juist een geweldige methodologie.)

Daarna de campus van Berkeley op. Wat een terrein, echt héél groot. Ik heb een beetje rondgekeken, wat foto's gemaakt (volgt later) en gechilled in één van de lounges van één van de bibliotheken.

Vervolgens in de BART (Bay Area Rapid Transportation; metro) naar The City (zo moet ik San Francisco noemen van mijn reisgids). Ik stad lijkt op het eerst gezicht best veel op New York: hoge gebouwen, veel verkeer, veel mensen (toeristen). Ik denk dat dat beeld zich aanpast, naarmate ik (andere delen van) de stad beter leer kennen. Zoals gezegd heb ik dus meteen een laptop gekocht. Tenminste, nadat ik het hele centrum had afgespeurd naar de Sony Style winkel, een klein vergelijkend warenonderzoekje had verricht en de weg een genant aantal keer ben kwijt geraakt (ik mis je, Pita!).

Daarop volgde een lange reis terug naar Berkeley, zenuwachtig en gespannen lettend op elke Amerikaan (terrorist) die mijn nieuwste aankoop zou kunnen willen hebben ontvreemden.

Gelukkig ging alles goed, zodat ik de rest van de avond kluizenaartje kon spelen met mijn nieuwe vriendinnetje (ja, een Sony is een zij).

Ik ben niet meer alleen.

Geen dorpsgek, maar Jan Jacob van Dijk



Na afloop van het Dreesseminar "Wat te doen met 1000 miljoen?" ontmoette ik Jan Jacob van Dijk. Op het seminar was gesproken over de actuele problematiek van het onderwijs en de maatregelen die de politiek juist wel of juist niet zou moeten nemen. Gerrit Zalm zat de middag voor, Martin Sommers maakte een praatje, Prof. Jaap Dronkers zorgde voor de wetenschappelijke onderbouwing en Arnold Heertje hield zijn gebruikelijke tirade. Na de inleidingen kreeg een viertal politici de gelegenheid te reageren. Jasper van Dijk (SP) zette enkele kritische kanttekeningen, Staf Depla (PvdA) zette zijn visie uiteen en Rita Verdonk (VVD) was het eigenlijk met alles wel eens.

Eén politicus had op het seminar duidelijk zijn verhaal niet kunnen doen, want op de borrel moest hij nog het nodige kwijt. Ik heb het over Jan Jacob van Dijk. “Het lage statusprobleem van het onderwijs ligt aan het grote aantal vrouwen”, stak van Dijk van wal. Het is immers een “sociologisch feit” dat de status van een beroepsgroep afneemt met een toename van het aantal vrouwelijke werknemers, aldus het Tweede Kamerlid. De oplossing voor het statusprobleem is een simpele: meer mannen, minder vrouwen in het onderwijs. Dan wordt het onderwijs vanzelf een aantrekkelijkere sector om te werken. Om zijn punt kracht bij te zetten, voegde hij aan deze wijsheid een persoonlijke anekdote toe: “Ik heb zelf ook drie terroristjes rondlopen thuis..”, ik meen dat hij doelde op zijn (christenfundamentalistische?) kinderen, “..en daar valt geen orde bij te houden op school - als de juf voor de klas staat”. “Maar als er een keer een (inval)meester komt... dan luisteren ze als schapen”. ‘Zo simpel is het’, straalde hij met zijn glimlach uit.

Ik kon het niet laten om te opperen: “Misschien ligt het aan de opvoeding van uw kinderen”. Mijn opmerking werd mij niet in dank afgenomen. Kort hierna verliet Jan Jacob van Dijk de borrel. Ik richtte mij tot de rest van het gezelschap en verzekerde mij van het feit dat ik zijn woorden goed had gehoord en juist had geïnterpreteerd. Ook werd mij bevestigd dat de heer van Dijk lid is van de Tweede Kamer der Staten Generaal en Nederlands volksvertegenwoordiger voor het Christendemocratisch Appèl. Daarbij werd mij verteld dat de heer van Dijk professor is aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, om precies te zijn: bijzonder hoogleraar christelijk sociaal denken.

Inhoudelijk wil ik weinig woorden kwijt aan wat professor van Dijk mij aan wijsheden heeft onderwezen. Het enige waar ik op in wil gaan is het “sociologisch feit” dat hij noemde. Hoewel ik nog lang geen professor ben, kan ik als student sociologie twee pijnpunten aanwijzen in zijn verhaal. Ten eerste maakt van Dijk een grove denkfout (de wetenschappelijke term is ecological fallacy) als hij de lage status van een beroepsgroep projecteert als een eigenschap van de individuele werknemers, de vrouwen. Ten tweede heeft hij wel een heel merkwaardig beeld van de sociologie. Als er immers één ding is wat “sociologisch” vaststaat is dat wel dat zaken als aanzien en status sociaal-bemiddeld zijn, d.w.z. dat het dingen zijn die worden bepaald door sociale processen van meningsvorming en beïnvloeding. Status is verre van statisch, zoals de heer van Dijk met zijn ‘oplossing’ lijkt te impliceren. Een meer “sociologische” oplossing voor het statusprobleem zou gezocht moeten worden in het aantrekkelijker maken van het beroep docent in materiële en professionele zin. Het is de wereld op zijn kop om vrouwen de schuld te geven van het lage aanzien van het docentschap.

Wat later, thuisgekomen, reflecteerde ik op hetgeen ik deze middag had meegemaakt. Iemand had publiekelijk een sterk seksistisch wereldbeeld ten toon gespreid. Geen nobody, maar een lid van de Tweede Kamer. Geen domoor, maar een professor. Geen buitenbeentje van de SGP, maar een gerespecteerde CDA’er. Ik stond perplex. Is dit nu ‘christelijk sociaal denken’ ?

Veroordeeld tot leren



Voor tweehonderdduizend scholieren is het eindexamen op dit moment alles dat telt. Hun ouders vernemen dagelijks van hun prestaties en de rest van Nederland luistert via de media mee. Onze maatschappij hecht veel waarde aan onderwijs. De overheid pleit voor méér scholing en wij geven daaraan gehoor. Wat zijn echter de gevolgen van dit beleid en waartoe leidt deze trend? Ik zal hier bepleiten dat wij te ver zijn doorgeschoten in ons geloof in onderwijs.

De algemene opvattingen over onderwijs zijn bekend: op school leren wij basisvaardigheden, vergroten wij onze zelfredzaamheid en worden wij gevormd tot goede burgers en, niet te vergeten, tot productieve werknemers. Daarbij heeft onderwijs positieve effecten voor de hele samenleving: zij bevordert de sociale cohesie en verhoogt ons welvaartsniveau. Erg weinig aandacht, in het publieke en politieke debat, gaat uit naar de keerzijde van onderwijs. Een teveel aan onderwijs, bijvoorbeeld, lijkt schier onmogelijk. Toch zal ik hier juist dát betogen: er is zoiets als een teveel aan onderwijs en dat gaat gepaard met de nodige problemen.

Natuurlijk is mens en maatschappij gebaat bij goed onderwijs in rekenen, schrijven en lezen. Ook vervult de school een belangrijke functie in het creëren van een collectieve basis van kennis en normen. Daaraan kunnen wij in de rest van ons leven refereren en deze scheppen een basis voor samenleven en samenwerken. Tot zover volg ik het kabinet. Het vertrouwen in onderwijs gaat echter veel verder. In overheidsnota’s lijkt dit vertrouwen welhaast ideologische vormen aan te nemen. Problematiek rondom integratie, criminaliteit en werkloosheid, zo lijkt men te geloven, is allemaal op te lossen met een beetje meer onderwijs.

Het nut van onderwijs is in de wetenschap echter verre van onomstreden. Weliswaar is uit onderzoek gebleken dat werkgevers bereid zijn om meer te betalen voor hoger opgeleide werknemers. Wetenschappers zijn echter verdeeld over de achtergrond van die bereidheid om meer te betalen. Betaalt de werkgever meer omdat zijn werknemer door scholing productiever is geworden of is het iets anders dat de werkgever waardeert? Er is een flinke stroming in het wetenschappelijk onderzoek die het laatste beweert. De stroming splitst zich in drie varianten.

Sommige wetenschappers stellen dat onderwijs voor werkgevers van belang is vanwege het vormende element ervan: het kneedt mensen tot gehoorzame en volgzame werknemers. School is in hun ogen een soort simulatie van de werkomgeving, waarin leerlingen omgang met gezag wordt aangeleerd en discipline wordt bijgebracht. Deze latente lessen zijn vele male belangrijker dan het formele curriculum.

Anderen stellen dat de enige waarde van onderwijs zit in het papiertje dat je na afronding ontvangt; wat je daadwerkelijk leert is van ondergeschikt belang. In deze visie zijn werkgevers volledig overgeleverd aan scholen waar het de beoordeling van capaciteiten van toekomstige werknemers betreft. Het papiertje (‘credential’) voorziet in de behoefte van de werkgever doordat het de ‘waarde’ aangeeft van de toekomstige werknemer. Credentialisten, zoals de aanhangers van deze ideeën worden genoemd, stellen dat er een grove discrepantie zit tussen de waarde die de credential aangeeft en de daadwerkelijke productieve waarde van de persoon in kwestie. Sommigen voegen hier aan toe dat credentials instrumenten zijn om klasse-ongelijkheid in stand te houden.

De derde groep is ervan overtuigd dat men nauwelijks iets leert op school – en wat je leert, ben je al vergeten voordat je het in de praktijk kunt brengen.

De daadwerkelijke waarde van onderwijs laat zich niet in algemene termen uitdrukken; die varieert van school tot school en van docent tot docent. Ik beweer geenszins dat dit gegeven aanleiding geeft om geen onderwijs te volgen, maar ik ben wél van mening dat deze nuance door beleidsmakers gemakkelijk wordt vergeten. Is het dus terecht dat wij ploegen en ploeteren, zweten en stressen om steeds hoger opgeleid te geraken? Ik laat die keuze aan het individu, maar tot hoe ver strekt de rol van de overheid?

Ik meen dat het kabinet haar rol overschat waar het het postsecundair onderwijs betreft. Met haar streven naar meer hoger opgeleiden (ten minste 50% van de beroepsbevolking, in 2010) en door de geplande verlenging van de leerplicht tot 18 jaar creëert ze mijns inziens een klimaat waarin het functioneren voor sommigen heel moeilijk wordt.

Ik doel allereerst op de mensen die cognitief wat minder gefortuneerd zijn, die hun middelbare school met veel moeite zijn doorgekomen en die graag aan de slag willen – aan het werk. Een statistisch gegeven alleen (lager opgeleiden vinden gemiddeld minder snel een baan) vind ik onvoldoende rechtvaardiging om deze individuen hun vrije keuze te ontnemen.

Daarbij lijkt het kabinet zich niet te beseffen dat onderwijs in sterke mate een positioneel goed is: de waarde ervan is afhankelijk van de hoeveelheid onderwijs die anderen hebben genoten. De Boston Consulting Group (2006) rekende vorig jaar al uit dat er een overschot is aan hoger opgeleiden, welke alleen maar lijkt toe te nemen. Het gevolg: hoger opgeleiden zijn in hoge mate (BCG spreekt over aantallen tussen de 30-50%) gedwongen een baan te accepteren onder hun scholingsniveau en verdrukken zo de lager opgeleiden van hun plek op de arbeidsmarkt.

‘More is less’ is in de reclamewereld een geaccepteerde slogan, maar de politiek moet er niets van hebben. Als deze geschetste trend zich voortzet dreigen we te worden gevangen in een oneindige race naar meer onderwijs. Hoe meer onderwijs de één geniet, hoe groter de achterstand van de ander. In dat licht bezien lijkt het door de overheid voorgeschreven ‘levenslang leren’ meer op een veroordeling dan op een kans…

(dit opiniestuk verscheen eerder in NRC Handelsblad en op ScienceGuide)

Samen in de regio



Veranderende wensen

Jongeren willen eigen keuzes maken, stellen hogere eisen aan inhoud en vorm van lessen en laten het merken als ze ontevreden zijn. Een beetje jongere haalt zijn informatie ‘googlend’ en ‘wappend’ van de digitale snelweg, leert Engels van zijn favoriete Amerikaanse tv-serie en is meer geïnteresseerd in de besognes van buitenlandse popsterren dan in binnenlandse aangelegenheden.

Het regionale opleidingscentrum (roc) speelt hier op in: competentiegericht onderwijs moet ruimte bieden aan individuele wensen en vermogens, etnische en culturele verscheidenheid krijgt een plekje in de lessen maatschappijleer, in zowel het theoretisch en praktijkonderwijs wordt verder gekeken dan naar Nederland alleen, enz. Kortom: de deelnemer is veeleisender geworden en deze eisen werken door in de onderwijsinhoud, - organisatie en -omgeving.

Ook vanuit de hoek van de werkgevers wordt gevraagd om verandering. Onze moderne economie is er immers een die in toenemende mate is gericht op de korte termijn, die verandering predikt en flexibiliteit verlangt. Werkgevers spelen daarop in en stellen, op hun beurt, dergelijke eisen aan hun personeel.

Het bedrijfsleven is voor de opleiding en vorming van haar personeel in sterke mate afhankelijk van het beroepsonderwijs. Met jaarlijks meer dan 138.000 gediplomeerden, zijn regionale opleidingscentra de grootste leveranciers van het Nederlandse bedrijfsleven en daarmee een zeer belangrijke partner. Je zou zelfs kunnen stellen dat die afhankelijkheid zelfs sterker is naarmate de beroepsopleiding specialistischer is. In het mbo, immers, worden deelnemers veelal opgeleid tot een specifiek beroep, in tegenstelling tot de meer op algemene (academische) vorming gerichte universitaire en hoger beroepsopleidingen. Hoe dan ook, economische verandering vergt verandering in bedrijven die op hun beurt verandering vragen van roc’s.

De regio aan zet

De door jongeren én bedrijven verlangde, veranderingen komen tot uiting in het overheidsbeleid aangaande het mbo; de overheid noemt haar beleidsnotitie Koers bve. Het regionale netwerk aan zet expliciet een “antwoord op maatschappelijke trends”. Voorop in dit beleid staan (het bevorderen van) flexibiliteit en (het vergroten van) autonomie van roc’s.

De achterliggende gedachte is dat onderwijsinstellingen zelf het snelst en het beste kunnen aanvoelen welke weg moet worden ingeslagen om te voldoen aan de behoeften van de arbeidsmarkt. Daarbij zijn roc’s wendbaarder en kunnen zij sneller op nieuwe ontwikkelingen inspelen dan men op centraal niveau kan bijbenen. De overheid zet dus een koers uit, die roc’s naar eigen inzicht moeten bevaren. Zij legt echter wel sterke nadruk op de rol die roc’s hebben om regionale actoren (‘stakeholders’; zie onder) te betrekken in hun beleid. Zowel in het vormgeven van hun beleid, bijvoorbeeld door het maken van prestatieafspraken, als in de uitvoeringspraktijk van hun beleid.

Deze gedachte krijgt vorm in de twee kernbegrippen ‘kaderstelling’ en ‘horizontalisering’: OCW beperkt haar rol tot het stellen van enkele strikte wettelijke kaders, waarbinnen de verdere invulling aan de onderwijsinstelling wordt overgelaten. Horizontalisering wil zeggen dat zowel deelnemers als professionals en bestuurders zich meer op elkaar dienen te richten dan op de overheid.

Veel elementen van de sturingsfilosofie wijzen dus in de richting van de regio. Onderstaand citaat geeft een indruk van de rol die de regio volgens OCW zou moeten innemen. “Voor roc’s betekent ‘regio’ in feite niet meer en niet minder dan ‘voor die instelling relevante omgeving’. Een bve-instelling bepaalt dus zelf wat haar regio is en wie haar partners daarin zijn. Dat kan bovendien per activiteit anders liggen. Daarom kunnen we beter spreken van ‘regionale netwerken, waarin roc’s partner zijn”. Bron: Ministerie van OCW (2004)

In de aldus gecreëerde regio dienen de partners, of: stakeholders, van de roc’s ook hun verantwoordelijkheden te kennen. Zo zijn…
  • Deelnemers verantwoordelijk voor het vormgeven van de eigen leerloopbaan;

  • Docenten voor het ondersteunen van de leerloopbaanplannen van de deelnemer;

  • Onderwijsinstellingen voor het geven van competentiegericht onderwijs en een goede aansluiting tussen vmb-mbo-hbo;

  • Bedrijven voor de beroepspraktijkvormingsplaatsen;

  • Gemeenten voor de educatie en voor deelnemers die zonder startkwalificatie het onderwijs hebben verlaten;
Enzovoorts.

Regionale netwerken, zo is de gedachte, zijn de bouwstenen par excellence van onze kenniseconomie. Ze hebben oog voor de specifieke bedrijvigheid in de regio, creëren een nieuwe vorm van nabijheid en identiteit, en scheppen de gelegenheid om van elkaar te leren.

Onderzoek

Het Max Goote Kenniscentrum wil deze ontwikkeling naar de regio in internationaal perspectief bezien. Centraal in het onderzoek staat hoe onze situatie in Nederland zich verhoudt tot de praktijk in andere Europese landen. Is het toenemende belang van de regio een uitvindsel van Nederlandse bodem of een internationale trend? Lopen we voorop in deze ontwikkeling of was de race al lang begonnen?

Voorts is een kritische kijk gewenst op het overheidsbeleid en de reacties uit het veld. Was Koers bve de stimulans die het poogde te zijn, of een voorbeeld van achterhaald overheidsbeleid in een reeds veranderde samenleving? In hoeverre voldoet het beleid aan de wensen van het veld en welke rol spelen bijvoorbeeld werkgevers en regionale autoriteiten zelf in deze ontwikkeling? Bestaat deze alleen in de hoofden van de beleidsmaker, of wordt deze ook zo ervaren door deelnemer en docent? Ook hier schuwen we het niet om over de grens te kijken: komt de nota-realiteit van andere landen overeen met de praktijk zoals we die daar zullen ervaren?

Kortom: een ambitieus onderzoek met een hoge mate van maatschappelijke relevantie. Genoeg vragen, het zoeken is naar antwoorden.

(dit artikel verscheen eerder op ScienceGuide)