Eerste werkdag



Daar kwam hij al aan. Haastig drukte ik mijn halfgeschreven smsje weg en stak mijn hand uit. Leuk dat je er bent, Mark. Ja, het gaat een mooi jaar worden. Wat zeg je? Strijden we uiteindelijk voor het zelfde doel? Daar kom ik zo op terug.
Binnen twintig seconden was hij weg, opgegaan in de feestende mensenmassa. Geheel in stijl met zorgvuldig uitgekozen University of Twente sweater, indigo spijkerbroek en witte sportschoenen. Toegegeven: Mark Rutte kan goed integreren.

Het was niet de meest gangbare eerste werkdag. Luttele uren na onze benoeming als nieuw LSVb-bestuur stonden we onze kont af te swingen in een discotheek in Utrecht. Tussen de feestgangers bevonden zich, naast studenten, echter ook journalisten, ambtenaren en medewerkers van de VSNU en HBO-raad. En dat maakte van de dansvloer een werkvloer. Aan ons de taak om de opzwepende bass-golven en onze bier brengende vrienden te negeren en zo veel mogelijk verstandige dingen te zeggen tegen zo veel mogelijk mensen. Een ware vuurproef.

Want er moesten zaken worden gedaan. Na een korte speurtocht (hij gaat echt goed op in de menigte) trof ik Rutte aan, heftig in debat met twee LSVb’ers. Ik greep mijn kans en tikte hem op de rug: “Om even terug te komen op wat je daarnet zei over een gezamenlijk doel…”. Een kwartier later kon ik concluderen dat ik zaken had gedaan. Na een tijdje gesproken te hebben over het duidelijk aangeven van ieders standpunten, kwam het resultaat: Rutte kondigde plechtig het einde aan van het loze woordentijdperk (gekenmerkt door zinnen als “Ik neem het mee” en “We zullen er naar kijken”). Voortaan, zo beloofde Rutte, zal hij concrete toezeggingen doen.

Een van de eerste dingen die ik heb geleerd in mijn inwerkperiode is nooit te vertrouwen op de woorden van een politicus. Maar ik ben een naïeve jongen en zie Rutte’s belofte dan ook als een goed begin van wat een roerig jaar gaat worden. Na de zomer barsten de onderhandelingen over de nieuwe hoger onderwijswet los; er komt een nieuw zorgstelsel; en de huisvestingsproblematiek laait steeds feller op. Aan ons de taak om hier goed op in te spelen, keihard te onderhandelen en actie te voeren waar nodig. Wij zijn er in ieder geval helemaal klaar voor. Maar nu eerst even integreren in politiek Den Haag. Waar Rutte een sweater aantrekt, doen wij een knoopje los.

(deze column verscheen eerder in Memory Magazine)

De toekomst van de vakbond

(Het onderstaande is een bewerking van mijn lezing op het cmhf-symposium over de toekomst van de vakbond)



Verwacht geen verhaal van een oude rot in het vak, geen analytische inzichten gebaseerd op uitputtend onderzoek. Het enige wat ik jullie kan bieden zijn beschouwingen op basis van mijn ervaring als voorzitter van de lsvb sinds vijf maanden. En zoals het een echte LSVb’er betaamt, enkele pittige stellingen.

Kort over de LSVb. De landelijke studentenvakbond is gesticht in 1983, uit de noodzaak om ook landelijke de belangen van studenten te kunnen behartigen. De LSVb is een federatie, een koepel van 13 lokale studentenvakbonden verspreid over het land. Dit zijn de leden van de LSVb.

Beslissingen worden genomen in de algemene leden vergadering, ALV, waarin elke lidbond een stem heeft. Deze benoemen het landelijk bestuur en stippelen het beleid uit. Daar de ALV zo’n 6 maal per jaar samenkomt krijgt het dagelijks bestuur het mandaat van de ALV om te handelen naar eigen goeddunken. Het is de verantwoordelijkheid van het bestuur om regelmatig input te krijgen van de lidbonden en hen op de hoogte te houden van de ontwikkelingen in de nationale politiek. De ALV ziet hier op toe.

Hoewel op het eerste oog een wereld van verschil, zijn er veel gelijkenissen tussen de LSVb en de CMHF. De LSVb is evenals de CMHF een typische tussenorganisatie, gevangen tussen haar lidorganisaties en de koepels waar zij op haar beurt weer lid van is. Manouvreren in deze lastige tussenpositie brengt enkele ‘uitdagingen’ met zich mee.

De kwestie legitimiteit. Als vakbond behartig je de belangen van je leden. Dit kan door middel van dienstverlening, directe diensten zoals verzekeringen, juridisch advies, etc. Een andere vorm is sociaal-economische belangenbehartiging door middel van politieke lobby. En in ons geval: ons bemoeien met alle onderwijsinhoudelijk zaken die wij belangrijk achtten. Liever teveel bemoeien dan te weinig, is ons motto.
Door kundig gebruik te maken van media, politici en andere opiniemakers slagen we er in om anderen te winnen voor onze zaak en zo het leven van onze leden weer ietsje beter te maken. En soms falen we heimelijk.

Waar dienstverlening tamelijk ongecompliceerd is, komt er bij de tweede vorm van belangenbehartiging een grote uitdaging om de hoek kijken. Namelijk die van de legitimiteit. De vakbond is er voor haar leden en is dan ook niets meer dan haar leden. Om een en ander werkbaar te maken wordt er een bestuur gekozen dat spreekt namens iedereen. De leden van dat bestuur (5 bij de LSVb, 13 bij de cmhf) dienen dus de mening te vertolken van de duizenden mensen die de vakbond vertegenwoordigt. Uiteraard worden zij ondersteund door diverse commissies en door de ledenvergadering, maar voor het merendeel van de tijd staan zij op eigen benen. Dus zullen zij moeten bedenken wat de leden willen, wat goed is voor de leden en wat er gedaan moet worden. En dat kan wel eens lastig zijn. Want wordt een opvatting wel door álle leden gedragen?

Hogere lonen en een gulle pensioenregeling worden over het algemeen door de meeste mensen gewaardeerd, maar een hoe grote rol moet kinderopvang krijgen in de CAO-onderhandelingen, hoe belangrijk zijn flexibele werktijden en een auto van de zaak? Het maakt nogal wat uit of de werknemer in kwestie een vrouw met drie kinderen is of een alleenstaande forens.

Of laat ik een voorbeeld noemen dichterbij huis. Iets waar Rutte verzot op is: Investeren in jezelf. Volgens Rutte verdienen afgestudeerden zoveel meer dan hen die niet gestudeerd hebben, dat het alleen maar logisch is dat ze bereid zijn flink in hun studie te investeren. Zij het met het eigen geld of via een lening. Studenten die van hun ouders het rendement van een academische opleiding kennen, studenten die kunnen terugvallen op het kapitaal van hun ouders, studenten die het financieel niet al te krap hebben, zien wel wat in deze redenering. Zij zien daarbij echter over het hoofd de studenten die het financieel rendement van een studie nog niet kennen van hun ouders, studenten die moeilijk rond komen en worden afgeschrikt door zo een grote investering. Beide groepen studenten vertegenwoordigen wij.

Maar er zijn lastigere, ideologische punten. Hoeveel, bijvoorbeeld, moet de overheid bijdragen aan de sociale zekerheid? Is dat een hogere collectieve lastendruk waard of doopt ieder zijn eigen boontjes? Kies je voor moedertje staat of voor vadertje markt?

Dus, het probleem van legitimiteit is enerzijds: worden de standpunten die je als vakbond verkondigt wel gedragen door al je leden.

Anderzijds is er de kwestie van ledenaantal. Sociaal-economische belangenbehartiging strekt verder dan alleen de leden van de vakbond. De lobby gaat vaak over de belangen van het hele beroepsveld, de hele sector, of in ons geval: alle hbo en wo studenten in Nederland. Wil je als belangenbehartiger serieus genomen worden door je gesprekspartners dan is het van groot belang dat je kunt aantonen dat jij gelegitimeerd bent voor je achterban te spreken. Uiteraard betekent dit dat je weet wat je achterban denkt, voelt en wilt. Maar deze aanspraak zal tevens door harde cijfers ondersteund moeten worden: ledenaantal.

Diverse wetenschappelijke onderzoeken en menig krantenartikel wijzen allemaal in dezelfde richting: maatschappelijke participatie neemt af. Mensen gaan minder vaak naar de kerk, zijn minder te porren voor vrijwilligerswerk en minder mensen staan ingeschreven bij verenigingen. Deze trend bedreigt ook de vakbond.

Misschien is het het makkelijkst om deze tak van belangenbehartiging gewoon af te stoten; je als vakbond puur te richten op directe dienstverlening en je politiek zoveel mogelijk afzijdig te houden. Maar hoe politiek neutraal kan je als vakbond zijn? Hoe ga je om met ideologische vraagstukken? Biedt een pragmatische insteek altijd oplossing? Mijn stelling:

Een vakbond zonder visie is geen vakbond


De tweede stelling haakt in op de kwestie legitimiteit, maar plaats de uitdaging in een ander daglicht. Namelijk: hoe combineer je legitimiteit wat betreft door ieder gedeelde opvattingen, met daadkrachtig bestuur. Hoe vertegenwoordig je een brede groep, hoe zorg je voor genoeg ruggespraak en hoe hak je efficient knopen door mét steun van je achterban?

Het zal niemand ontgaan zijn: we leven niet meer in de Griekse oudheid. De directe democratie is dan ook iets van het verleden. We kunnen niet meer allemaal de ezel pakken en afreizen naar de agora om te stemmen. Parlementaire democratie is daarvoor in de plaats gekomen: we kiezen capabele (en soms wat minder capabele) volksvertegenwoordigers om de beslissingen voor ons te nemen. Daarvoor krijgen zij vier jaar lang het mandaat.

We zien in de afgelopen jaren echter een trend naar verdergaande ‘democratisering’. D66 maakt van bestuurlijke vernieuwing haar belangrijkste punt. Er moet een gekozen burgermeester komen, een kiesdistrictenstelsel. Ook de discussie over referenda laaide weer op in het kader van het stemmen voor de Europese Verdragenbundel (ook wel ‘grondwet’ genoemd). De SP pleitte onlangs voor een invloedrijk referendum waarmee verkiezingen konden worden afgedwongen.
Zo voerde ook de FNV onlangs het ledenreferendum in. Is dat de weg die we moeten bewandelen?

Óf is het een onwerkbaar systeem? Hoort bij vertegenwoordigingsdemocratie niet het mandaat van de bestuurders? Wil je de organisatie een beetje efficient draaien dan kan je niet voor elke beslissing die je maakt je achterban raadplegen. Een beetje vertrouwen in het bestuur is op zijn plaats. Als je elke vraag moet beantwoorden met ‘moet ik even aan de leden vragen’ wordt je door niemand meer serieus genomen.

Daarbij: niet alle plannen komen direct ten gunste van de leden. Soms zijn ingrijpende hervormingen nodig, of nog gevoeliger: bezuinigingen. Plannen die op de lange termijn goed, zelfs noodzakelijk, zijn, komen niet altijd even aantrekkelijker over op de leden. Is het juist niet de verantwoordelijkheid van het bestuur om deze moeilijke beslissingen te nemen, om te handelen in het uiteindelijk beste belang van je leden?

We zullen natuurlijk al gauw uitkomen op een tussenvorm. Maar laat ik een suggestie doen voor een mogelijke insteek van de discussie met de stelling:

Daadkracht mag niet te koste gaan van legitimiteit


Tijd voor discussie.