De lat van Berkeley



De grootsheid is het eerste dat opvalt. En dan heb ik het niet over academische kwaliteit, maar over de fysieke omgeving. De campus, allereerst, is enorm. In campuswoningen worden ongeveer 6.000 studenten gehuisvest. Daarnaast heeft de campus een American Football stadion, een baseball park, tientallen tennisbanen, zwembaden, cafés, winkels en in totaal 18 verschillende bibliotheken. Het dorpje Berkeley lijkt om de campus heen te zijn gebouwd en herbergt ook nog een aantal universiteitsgebouwen.

Wat ook indruk maakt is de inrichting van de campus. Hoewel er gebouwen bij staan die rechtstreeks uit Sovjet Rusland lijken te zijn geïmporteerd, vallen de meeste bouwwerken op door hun (neo-)klassieke stijl en imposante omvang. De enorme, oude, bomen maken het geheel tot een groene verschijning – de tientallen eekhoorntjes die op de campus rondhuppelen, voegen daar nog een vleugje disney aan toe.

Al wilde ik het niet in de eerste zin opschrijven, het gevoel van grootsheid werkt ook door op de studenten. Dat uit zich sterk in hun kledingkeuze: een Berkeley t-shirt. Niet dat iedere student met zo’n shirt rondloopt, maar toch minstens een kwart (van de 32,000). Wat echter nog meer opvalt is de houding van de studenten in college. Een voorbeeld. Het is vijf voor acht en de klas zit vol. Studenten die nu nog binnenkomen moeten staan en blijven ook staan. De les, overigens, begint pas om tien over. Het opmerkelijkste heb ik nog niet genoemd: ik heb het over acht uur in de morgen en over een ruimte met stoelen voor 160 mensen. Uiteindelijk zou de collegezaal zijn gevuld met om en nabij de 200 studenten.

Ik moet een duidelijke lijn trekken tussen undergraduate students (bachelorstudenten) en graduate students (studenten die zijn aangenomen om te promoveren). Eerstgenoemden zijn, en dan generaliseer ik uiteraard, zeer fanatiek, op het streberige af. De graduate studenten zijn daarentegen enorm relaxed, want blakend van zelfvertrouwen. Concurrentie lijkt dan ook vooral onder eerstgenoemden plaats te vinden. Grads zijn, mits ze naar tevredenheid blijven presteren, immers al van hun plaatsje verzekerd.

Natuurlijk valt de houding van studenten niet los te zien van de docenten die hen onderwijzen. In de eerste week verzekerde een professor mij reeds, verwijzend naar een collega: “he really knows his shit”. Ik denk dat die gevleugelde woorden voor de hele faculty gelden; ik heb in de eerste week elf vakken gevolgd en vond werkelijk alle docenten inspirerend lesgeven.

Wat wellicht nog zwaarder woog in de houding van de studenten, is wat er van studenten verwacht werd. Hoewel die eisen per vak enigszins verschilden kwam dat ruwweg neer op zo’n 100 pagina’s leeswerk per week voor de undergrads, aangevuld met een schrijfopdracht . Grads lezen al gauw een boek per week en schrijven daar een paper over. Aan het eind van zo’n cursus heb je dan 15 boeken gelezen en daar 15 papers over geschreven, plus een eindopdracht of tentamen.

Hoewel er veel verschillen waren met de UvA, vond ik dit laatste eigenlijk het meest fundamenteel; waar de UvA de lat lekker laag legt, net boven je enkels, en het aan de student is om meer uit zichzelf te halen, meer van zichzelf te vragen, wordt aan Berkeley de lat enorm hoog gelegd. En ook al ligt de lat dan net té hoog, de hoge verwachtingen inspireren tot grote inspanningen. Inspanningen waarvan – ik zal voor mijzelf spreken – ik niet wist dat ik die kon maken.

(dit artikel verscheen eerder in het Sociologisch Mokum en op ScienceGuide)