Samen in de regio



Veranderende wensen

Jongeren willen eigen keuzes maken, stellen hogere eisen aan inhoud en vorm van lessen en laten het merken als ze ontevreden zijn. Een beetje jongere haalt zijn informatie ‘googlend’ en ‘wappend’ van de digitale snelweg, leert Engels van zijn favoriete Amerikaanse tv-serie en is meer geïnteresseerd in de besognes van buitenlandse popsterren dan in binnenlandse aangelegenheden.

Het regionale opleidingscentrum (roc) speelt hier op in: competentiegericht onderwijs moet ruimte bieden aan individuele wensen en vermogens, etnische en culturele verscheidenheid krijgt een plekje in de lessen maatschappijleer, in zowel het theoretisch en praktijkonderwijs wordt verder gekeken dan naar Nederland alleen, enz. Kortom: de deelnemer is veeleisender geworden en deze eisen werken door in de onderwijsinhoud, - organisatie en -omgeving.

Ook vanuit de hoek van de werkgevers wordt gevraagd om verandering. Onze moderne economie is er immers een die in toenemende mate is gericht op de korte termijn, die verandering predikt en flexibiliteit verlangt. Werkgevers spelen daarop in en stellen, op hun beurt, dergelijke eisen aan hun personeel.

Het bedrijfsleven is voor de opleiding en vorming van haar personeel in sterke mate afhankelijk van het beroepsonderwijs. Met jaarlijks meer dan 138.000 gediplomeerden, zijn regionale opleidingscentra de grootste leveranciers van het Nederlandse bedrijfsleven en daarmee een zeer belangrijke partner. Je zou zelfs kunnen stellen dat die afhankelijkheid zelfs sterker is naarmate de beroepsopleiding specialistischer is. In het mbo, immers, worden deelnemers veelal opgeleid tot een specifiek beroep, in tegenstelling tot de meer op algemene (academische) vorming gerichte universitaire en hoger beroepsopleidingen. Hoe dan ook, economische verandering vergt verandering in bedrijven die op hun beurt verandering vragen van roc’s.

De regio aan zet

De door jongeren én bedrijven verlangde, veranderingen komen tot uiting in het overheidsbeleid aangaande het mbo; de overheid noemt haar beleidsnotitie Koers bve. Het regionale netwerk aan zet expliciet een “antwoord op maatschappelijke trends”. Voorop in dit beleid staan (het bevorderen van) flexibiliteit en (het vergroten van) autonomie van roc’s.

De achterliggende gedachte is dat onderwijsinstellingen zelf het snelst en het beste kunnen aanvoelen welke weg moet worden ingeslagen om te voldoen aan de behoeften van de arbeidsmarkt. Daarbij zijn roc’s wendbaarder en kunnen zij sneller op nieuwe ontwikkelingen inspelen dan men op centraal niveau kan bijbenen. De overheid zet dus een koers uit, die roc’s naar eigen inzicht moeten bevaren. Zij legt echter wel sterke nadruk op de rol die roc’s hebben om regionale actoren (‘stakeholders’; zie onder) te betrekken in hun beleid. Zowel in het vormgeven van hun beleid, bijvoorbeeld door het maken van prestatieafspraken, als in de uitvoeringspraktijk van hun beleid.

Deze gedachte krijgt vorm in de twee kernbegrippen ‘kaderstelling’ en ‘horizontalisering’: OCW beperkt haar rol tot het stellen van enkele strikte wettelijke kaders, waarbinnen de verdere invulling aan de onderwijsinstelling wordt overgelaten. Horizontalisering wil zeggen dat zowel deelnemers als professionals en bestuurders zich meer op elkaar dienen te richten dan op de overheid.

Veel elementen van de sturingsfilosofie wijzen dus in de richting van de regio. Onderstaand citaat geeft een indruk van de rol die de regio volgens OCW zou moeten innemen. “Voor roc’s betekent ‘regio’ in feite niet meer en niet minder dan ‘voor die instelling relevante omgeving’. Een bve-instelling bepaalt dus zelf wat haar regio is en wie haar partners daarin zijn. Dat kan bovendien per activiteit anders liggen. Daarom kunnen we beter spreken van ‘regionale netwerken, waarin roc’s partner zijn”. Bron: Ministerie van OCW (2004)

In de aldus gecreëerde regio dienen de partners, of: stakeholders, van de roc’s ook hun verantwoordelijkheden te kennen. Zo zijn…
  • Deelnemers verantwoordelijk voor het vormgeven van de eigen leerloopbaan;

  • Docenten voor het ondersteunen van de leerloopbaanplannen van de deelnemer;

  • Onderwijsinstellingen voor het geven van competentiegericht onderwijs en een goede aansluiting tussen vmb-mbo-hbo;

  • Bedrijven voor de beroepspraktijkvormingsplaatsen;

  • Gemeenten voor de educatie en voor deelnemers die zonder startkwalificatie het onderwijs hebben verlaten;
Enzovoorts.

Regionale netwerken, zo is de gedachte, zijn de bouwstenen par excellence van onze kenniseconomie. Ze hebben oog voor de specifieke bedrijvigheid in de regio, creëren een nieuwe vorm van nabijheid en identiteit, en scheppen de gelegenheid om van elkaar te leren.

Onderzoek

Het Max Goote Kenniscentrum wil deze ontwikkeling naar de regio in internationaal perspectief bezien. Centraal in het onderzoek staat hoe onze situatie in Nederland zich verhoudt tot de praktijk in andere Europese landen. Is het toenemende belang van de regio een uitvindsel van Nederlandse bodem of een internationale trend? Lopen we voorop in deze ontwikkeling of was de race al lang begonnen?

Voorts is een kritische kijk gewenst op het overheidsbeleid en de reacties uit het veld. Was Koers bve de stimulans die het poogde te zijn, of een voorbeeld van achterhaald overheidsbeleid in een reeds veranderde samenleving? In hoeverre voldoet het beleid aan de wensen van het veld en welke rol spelen bijvoorbeeld werkgevers en regionale autoriteiten zelf in deze ontwikkeling? Bestaat deze alleen in de hoofden van de beleidsmaker, of wordt deze ook zo ervaren door deelnemer en docent? Ook hier schuwen we het niet om over de grens te kijken: komt de nota-realiteit van andere landen overeen met de praktijk zoals we die daar zullen ervaren?

Kortom: een ambitieus onderzoek met een hoge mate van maatschappelijke relevantie. Genoeg vragen, het zoeken is naar antwoorden.

(dit artikel verscheen eerder op ScienceGuide)

No comments: